Toen ik uit voorarrest werd ontslagen, vluchtte ik hals over kop naar m’n vriendin in Spanje. Ana was een Catalaanse tolk, specialiteit Duits. Zij was afkomstig van Figueres. Het persoonlijk museum van Salvador Dalí is er de belangrijkste trekpleister voor toeristen, samen met het speelgoedmuseum en een snackbar die frankfurters verkoopt in de vorm van een kunstpenis. Langs de weg van Figueres in het binnenland naar Cadaques aan de Middellandse Zee ligt de
montaña negra of Zwarte Berg die woest, winderig en van een romantische, erotisch schoon-
heid is. Op de top ervan stond een mooie witte villa met zwembad te koop. Ik aarzelde niet en kocht de villa met zwart geld van Vlaamse middenstanders.
Dali's huis (Port Lligat)
|
‘We brengen een beleefdheidsbezoek aan onze enige buurman,’ zei Ana.
‘Wie mag dat zijn?’ vroeg ik.
‘Salvador Dalí,’ zei Ana.
Het werd avond. Met een fles roze champagne daalden wij de eenzame berg af, langs een pad naar de zee. Volgens de legende liggen er diaman- ten in plaats van keien op het strand van Cadaqués en spiegelen de sar- dientjes zich in het zilveren maanlicht. Op het dak van het huis van Dalí stonden twee reusachtige eieren.
|
Voor de deur lag een beeldhouwwerk van rommel en afval. Het stelde Jezus Christus voor en heette daarom De Afval-Christus. Uit de buik van de zoon van God groeide een pijnboom. Op het strand speelde een kamerorkest en op het water dreven drie witte zwanen met brandende kaarsjes op hun rug.
Een Spaanse dienstmeid opende de deur en riep: ‘Ana, que tál?’
Aan het eind van de gang zat een oude man in een rolstoel. Hij droeg een lang wit kleed en was kaal en had een grijze druipsnor. Zijn rechterarm beefde van zijn schouder tot zijn pols en speeksel droop van zijn onderlip.
Ik stond oog in oog met Salvador Dalí.
|
... en mijn villa op de top van de Zwarte Berg.
|
Iedereen die ooit Ampurdàn heeft bezocht, weet dat de streek bekend staat voor z’n ruwe gastronomische keuken, z’n cava—de lokale champagne—en z’n
caracoles, en dat ieder sociaal leven zich uitsluitend afspeelt op terrasjes en in
chiringuitas, zoals de kleine tapa-restaurantjes aan het strand van Cadaqués en Port-Lligat ter plaatse worden genoemd. In de
chiringuitas sloot ik vriendschap met de hofhouding van Dalí die er vaak de bloemetjes buiten zette. Natuurlijk verzweeg ik dat in inmiddels in Antwerpen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar—één jaar effectief en één jaar voorwaardelijk—voor de verkoop van valse Dalí’s. Ik werd een regelmatige bezoeker in het atelier van Dalí en lunchte met Captain Moore, Amanda Lear, Ultra Violet, Franciscu Romans and Isidro Bea, de bejaarde decorschilder van de Opera van Barcelona die de grote doeken van Dalí voor zijn rekening nam. Dalí-kunstwerkjes van kleiner formaat werden geschilderd door Manuel Pujol Baladas van de Walt Disney-studio in Spanje, die door de hofhouding werd bedacht met de bijnaam
El pequeño Dalí, de Kleine Dalí. Al de meesterwerken van Dalí kwamen uit een atelier waarin Salvador Dalí zelf geen voet meer zette.
Ultra Violet waste haar krullen in bessensap. Zij was ervan overtuigd dat zij de geilste tong ter wereld had en liep door het huis van Dalí met vleugeltjes aan haar schouders, zoals een engel. Zij dacht dat zij kon vliegen. Op zekere avond vertelde zij mij hoe zij Dalí had leren kennen: ‘Ik was een vriendin van Andy Warhol. Dalí nodigde ons uit om naar zijn nieuwste werken te kijken. Op de sofa lag een naaktmodel. Dalí drenkte een levende kreeft in een bad van bladgoud en legde haar tussen de borsten van het model. Daarna spinkelde hij een handvol gedroogde mieren in haar oksels. Toen stak hij zijn tong uit en zei: “
Mon amour, bonjour!” De telefoon rinkelde. Hij nam de hoorn op, antwoordde: ‘Al-lo!’ en wierp het toestel uit het venster. Die avond aten wij kaviaar en vogeltjes die geroosterd waren in de pluimen, met de ingewanden er nog in. Omdat Andy Warhol een zilveren pruik droeg, wilde Dalí niet achterblijven en zette hij de pruik op van de vroegere Spaanse koning Alfonso XXIII, die hij bewonderde omdat de koning WC-brillen verzamelde.’
Salvador Dalí werd honderd jaar geleden geboren, in de vroege ochtend van 11 mei 1904, als tweede zoon van notaris Salvador Dalí í Cusí en huisvrouw Felipa Domènech Farrès. Precies negen maanden en tien dagen voor de geboorte was de eerste zoon van het echtpaar, die óók Salvador heette, overleden aan een hersenvliesontsteking. In Figueres werd gefluisterd dat de opvliegende notaris zijn eerstgeboren zoon had doodgeslagen. Dalí droeg de kleren van zijn dode broertje en speelde met zijn speelgoed. Toen hij acht jaar was, kleedde hij zich als meisje en begon te schilderen, op hoedendozen uit de winkel van Tante Tieta, met wie zijn vader later hertrouwde. De grootmoeder van Dalí leek op een klosje zwart garen. Toen zij heel oud was, prevelde zij op haar sterfbed: ‘Ik heb een kleinzoon, ik kan me zijn naam niet herinneren, maar hij zal de beroemdste schilder ter wereld worden.’
Captain Moore, een Ier die bij de Engelse luchtmacht had gediend hoewel hij vliegangst had, was vijftien jaar lang de secretaris van Dalí. Op het dorpsplein in Cadaqués hield hij een privé-museum open met werken van Dalí die hij in de loop der jaren had gestolen uit het atelier. Wij hadden een afspraak in de bar van zijn museum. Hij kwam aangereden op een oude Mobilette en vertelde mij: ‘Dalí is vies van cheques, alle betalingen gebeuren cash, in contanten. Zijn schilderijen werden groter en duurder, zodat op de duur een koffer vol geld nodig was om een echte Dalí te kopen. Op een dag was ik in Hotel Maurice in Parijs, waar Dalí drie maand per jaar woonde. De manager van het hotel klaagde erover dat Dalí al twintig jaar een kamer als magazijn gebruikte, zonder ervoor te betalen, en hij vroeg mij om ze leeg te maken. Toen ik de sleutel gevonden had en de deur opende, schrok ik mij een beroerte. De kamer stond van onder tot boven vol koffers en kartonnen schoendozen gevuld met Amerikaanse dollars, Franse franken, Engelse ponden en Spaanse pesetas. Meer dan de helft van het buitenlands geld was vervallen en was niets meer waard.’
Franciscu Romans was de zoon van de huishoudster en dienstmeid van Dalí. Van zijn zesde tot zijn zestiende jaar woonde hij bij de kunstenaar in huis. Toen ik vriendschap sloot met Franciscu, baatte hij een dameskapsalon uit in Cadaqués en verkocht posters en postkaarten met schilderijen van Dalí waarop hijzelf als jongeman stond afgebeeld. Op het reusachtige doek
De ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus staat hij rechts in het midden, naakt, met een hellebaard in de hand. ‘Het was een echt gekkenhuis bij Dalí,’ vertelde hij me. ‘De handtas van zijn vrouw Gala zat vol medicijnen die zij aan Dalí gaf—maar altijd het verkeerde medicijn op het verkeerde uur. Zij vergiftigde hem! Gala was knettergek. In het begin van de jaren zeventig werd de elektriciteit in het huis van Dalí afgesloten en was er geen mazout voor de verwarming. Gala vertelde aan iedereen die het wilde horen dat zij failliet waren. Maar toen mijn moeder de kamer van Gala opruimde, ontdekte zij onder het bed een oude koffer waarin 100.000 dollar zat in biljetten van één dollar. Honderdduizend bankbiljetten, met andere woorden.’
Amanda Lear
|
In de jaren zeventig was Amanda Lear de Disco-Koningin van Europa. Het gerucht deed de ronde dat zij vroeger een man was, die in een travestietenkabaret optrad onder de naam Piki de Oro, wat Spaans is voor Penis van Goud. Zij schilderde en zong, maar Dalí hield niet van haar nummers, hij zei dat zij een stem had als een dronkelap. ‘Op een middag tekende ik een schetsje van het landschap van Ampurdàn,’ vertelde Amanda Lear mij, terwijl wij hand in hand naast elkaar in de zon zaten.
|
“Heel goed, Amanda!” zei Dalí en hij rukte de tekening uit mijn hand, zette er zijn handtekening onder en verkocht het kunstwerk ter plaatse aan de Italiaanse actrice Gina Lollobrigida, die net op bezoek was.’ Van dan af mocht Amanda de dure penselen van marterhaar van Dalí gebruiken om haar eigen kunstwerkjes te maken.
Samen organiseerden Amanda Lear en Ultra Violet de seksfeestjes van Dalí. Op een stralende zomeravond keken wij met z’n drieën uit over de baai van Port-Lligat, die aan één kant wordt begrensd door een landtong met twee glooiende heuvels. Op de ene heuvel staat een zendkabine van The Voice of America en op de andere staat er een van Radio Free Europe, die uitzendingen verzorgen naar Rusland. Dalí kon vanuit zijn atelier de landtong zien en beeldde de heuvels af als twee zachte vrouwenborsten, met de zendkabines als rechtopstaande tepels. ‘Toen hij jonger was omringde Dalí zich met pederasten met lachwekkende namen: Dildo-de-Stijve, Visfilet, Lodewijk de Veertiende...,’ vertelde Amanda Lear. ‘De paus gaf hem de opdracht om de Bijbel te illustreren en daar had Dalí helemaal geen zin in. Maar het geld was welkom, dus smeerde hij een streep verf aan het bloot gat van Dildo-de-Stijve en liet hem neerzitten op een wit blad papier. Dalí zette er zijn handtekening onder en trok ermee naar Rome. De paus was zo onder onder de indruk, dat hij het kunstwerk zegende met heilig water.’
Dalí hield van gore moppen, zei Ultra Violet, en zij vertelde mij de lievelingsmop van Dalí. Er komt een man bij de hoeren. Niemand kent zijn naam, maar hij is naakt, op een lendendoek na, en torst een zwaar kruis over zijn schouder. Zijn handen en voeten zitten onder het bloed en op zijn lange haar rust een doornenkroon. Een uurtje of zo later verlaat hij het huis van de hoertjes.
—Wie was dat? vraagt een tweede hoertje.
—Weet ik niet, zegt het eerste hoertje, maar ik kan je verzekeren dat het een Goddelijke minnaar is.
‘Dalí benoemde mij tot notaris van zijn seksfeestjes,’ vertelde Ultra Violet me. ‘Tot in de kleinste details moest ik alles noteren wat er gebeurde. Eerst kwamen Mia Farrow en Isabelle Adjani in de kamer, gevolgd door de mooiste vrouwen van Spanje, daarna was het de beurt aan wat Dalí ‘het uitschot van de straat’ noemde: dwergen, kreupelen, gebochelden, tweelingen, beroepshomo’s,... en natuurlijk Prins Dado Ruspoli, die de langste penis in Europa had. Dalí wilde er ook Catherine Deneuve bijhebben, maar zij weigerde. Zoals een echte veldheer gaf Dalí zijn instructies: eerst moesten de vrouwen op armen en voeten over de grond kruipen, met een kompas op hun rug en vuurwerkstokjes in hun achterste. In het midden van de kamer stond een witte hengst die champagne dronk uit een zilveren emmer. Terwijl Mia Farrow en Isabelle Adjani uit de kleren gingen, likte Dalí aan hun tenen. Op het hoogtepunt van het feest moest het uitschot van de straat neuken met de mooiste vrouwen van Spanje. Dalí stond er met zijn neus bovenop, om zich ervan te vergewissen dat alles verliep volgens de regels van de kunst, terwijl hij de hele tijd harde winden liet. Telkens wanneer iemand een orgasme had, riep hij: “
Bravo! C’est magnifique!” in het Frans.’
In aanwezigheid van Albert en Paola, die toen nog prins en prinses waren, hield Dalí eens een voordracht in Brussel, onder de titel ‘Was Rubens blind?’ Hij kwam tot het besluit dat Rubens weliswaar niet blind was, maar heel goed zag hij in ieder geval niet, want hij kon niet door een muur heen kijken, en dat kon Dalí wél. ‘Want als Gala in een andere kamer zit, afgescheiden door een dikke muur,’ zei hij, ‘weet ik toch precies wat zij doet!’
De maanden gingen voorbij. Hoewel ik een stadsmens ben, genoot ik van de wilde pracht van de Spaanse natuur. Urenlang luisterde ik naar de
tramontana, de woeste mistralwind vanuit de Pyreneeën die met ongelooflijke kracht tussen de bergen fluit en over de zee raast. In Ampurdàn werd gefluisterd dat de koster van Cadaqués op zijn kerktoren stond om de wind te dirigeren. Soms viste ik in zee op tropische visjes en maakte er vissoep van in alle kleuren van de regenboog. Maar m’n villa was een ramp. ’s Ochtends lag het zwembad vol dode ratten en als de
tramontana was uitgeraasd, zaten wij wekenlang zonder leidingwater en zonder electriciteit.
‘Wanneer worden de leidingen hersteld?’ vroeg ik.
‘Manaña,’ zei de gemeentesecretaris van Cadaqués.
Maar morgen duurt in Spanje een eeuwigheid.
De toestand van Dalí verslechterde zienderogen. Hij smeet zijn dagelijkse omelet tegen het plafond en ’s nachts krijste hij als een dier. Ana was zwanger van Lluis, mijn eerste zoon. Zij kreeg het bezoek van de stichter van het Salvador Dalí Museum in Figueras, die in zijn hoedanigheid van advocaat de belangen van haar familie behartigde. Hij vertelde dat Gala, toen zij nog leefde, op zachte toon Duitse teksten voorlas aan Dalí, die daar rustig en slaperig van werd hoewel hij geen woord Duits begreep. Hij noemde Gala trouwens
Quatre Cloches—Vier Klokken—omdat haar stem even welluidend klonk als vier klokjes in perfecte harmonie. De huisadvocaat vroeg Ana of zij de nieuwe
Quatre Cloches van Dalí wilde zijn, en zo komt het dat ik aan de zijlijn toekeek terwijl Ana met haar zachtste stem artikels uit
Bunte en
Der Spiegel voorlas terwijl Dalí langzaam indommelde
Salvador Dalí overleed op 23 januari 1989. Hij was vierentachtig jaar. Voor het eerst in twintig jaar sneeuwde het die dag in Ampurdàn. Zijn lichaam werd gebalsemd en iedereen in het dorp kreeg een vrije dag om het lichaam te groeten. Hij werd begraven in het midden van zijn museum, onder de glazen koepel die lekt als een zeef en—waarschijnlijk niet geheel toevallig—vlak naast de toiletten. Als het regent, ligt hij met zijn voeten in het water, en telkens wanneer iemand een WC doortrekt, keert hij zich om in zijn graf.
Ana vroeg of ik het lichaam wenste te groeten.
‘Vandaag wil ik Dalí niet te storen,’ antwoordde ik, en dacht terug aan die middag toen Isidro Bea en Dalí naar de zachte vrouwenborsten van Port-Lligat wandelden. Zij kwamen voorbij zes vissers die een doodskist op hun schouder droegen. ‘Ik heb geluk vandaag, ik moet niet meer sterven want iemand anders is al dood,’ zei Dalí.
Stan en zijn zoontje Lluis
|
Bosbranden teisterden de montaña negra en mijn villa brandde af. Terwijl ik emmers water uit het zwembad over het puin goot, ontving ik een onverwachte brief van de procureur des Konings in Antwerpen. Ik kan me de inhoud van de brief nog letterlijk herinneren. Zo stond het er: Het heeft Zijne Majesteit de Koning behaagd, u gratie te verlenen. M’n gevangenisstraf van twee jaar moest ik niet uitzitten, ik was weer een vrij man. ‘Kom, we gaan naar huis,’ zei ik tegen Lluis en reserveerde een plaats op de eerste lijnvlucht naar Brussel. Maar waar was thuis?
|